Dat er kosten gemaakt moeten worden om tot een WOZ-waarde te komen is logisch. Systemen moeten worden gekocht, personeel moet zich bezig houden met marktanalyse, modellen bouwen, bezwaren afhandelen, etc. De waarderingskamer heeft berekend dat het gehele proces van de WOZ in 2021 ongeveer € 177 miljoen heeft gekost. De totale opbrengst is ongeveer € 11 miljard. De waarderingskamer wijst ongeveer € 23,5 miljoen van deze kosten toe aan de uitkering van Griffie- en Proceskostenvergoedingen. Daarvan is de schatting dat er ruim € 18 miljoen uitgekeerd is aan No-cure-no-pay bureaus. Ongeveer 10% van de totale kosten binnen de WOZ kunnen dus worden toegewezen aan deze NCNP-bureaus. Voor gemeenten en samenwerkingsverbanden een doorn in het oog, zeker omdat deze kosten jaarlijks stijgen. Circa € 18 miljoen per jaar gemeenschapsgeld gaat dus naar NCNP bureaus terwijl dit (deels) niet noodzakelijk is, aangezien een ieder zelf ook bezwaar kan en mag indienen.
De enige constante is verandering. (Behalve in de jurisprudentie.)
Het Nederlandse rechtssysteem zit zo in elkaar dat bij elke nieuwe aangespannen rechtszaak uitgegaan moet worden van het principe dat gelijksoortige rechtszaken behandeld moeten worden volgens consistente en principiële regels. Rechters kijken naar soortgelijke zaken uit het verleden. Als een voorgaande rechter een uitspraak heeft gedaan, dan zijn rechters gehouden zich een oordeel te vormen naar de analogie en redenering die destijds is gevolgd. Op deze manier kan jurisprudentie lang voortleven. Uiteraard terecht want dit scheelt rechters veel tijd en een belanghebbende kan makkelijker overwegen of de stap naar de rechter verstandig is in zijn geval. Door uit te gaan van wat er in het verleden is gezegd ontstaat rechtszekerheid. Iedereen weet waar hij aan toe is.
Maar toch: tijden veranderen. Alles wordt moderner, makkelijker en sneller. Als er iemand in 1998 een bezwaar moest schrijven dan moest deze echt in de pen klimmen, een postzegel plakken, de beschikking over informatie was minder toegankelijk, je moest de auto pakken naar de rechtbank etc. Dit kostte veel tijd. Mede hierdoor zijn de vergoedingen tot stand gekomen die we nu kennen als proceskostenvergoeding.
Zoals al gezegd: tijden veranderen. Een WOZ bezwaar is in een paar muisklikken gedaan, een hoorzitting gaat per telefoon (vaak in 5-15 minuten per object) en een rechtszaak kan online worden bijgewoond. Het kost een (professioneel) bezwaarmaker steeds minder tijd en moeite om een bezwaar in te dienen. Daarnaast gaat het al lang niet meer alleen om de waarde, zo is het gevoel binnen gemeenteland.
Nu er steeds meer beroepen worden ingediend die, naar oordeel van gemeenten (en misschien ook wel de rechters), lang niet altijd over de waarde gaan, is het wellicht tijd om ook te kijken naar de vergoedingen van deze zaken. De rechtbank Midden-Nederland heeft de knuppel in het hoenderhok geworpen. Al eerder weken ze af van voorgaande jurisprudentie door de immateriële schadevergoeding op € 50,- vast te stellen naar wat gebruikelijk was dit op € 500,- vast te stellen. Nu gaat de rechtbank Midden Nederland nog een stap verder. De rechtbank ziet dat WOZ-zaken steeds minder ingewikkeld worden en daarom is de rechtbank van mening dat de wegingsfactor van een normale zaak tegen de WOZ-waarde gesteld moet worden op 0,5 punt terwijl dit dus standaard een weging 1 meekreeg. Dit kan zelfs worden verlaagd naar een weging 0,25 als gemachtigde steeds dezelfde grieven aandragen en daarmee laat zien dat het werk echt steeds eenvoudiger wordt. Dit betekent dat de vergoedingen in beroep voor een gemachtigde met zo’n 50% dalen ten opzichte van de huidige vergoedingen. Een punt in beroep heeft op dit moment een waarde van € 837,-, met een weging van 0,5 krijgt een gemachtigde dus hier de helft van.
Persoonlijk ga ik in rechtszaken verwijzen naar deze uitspraak in de hoop dat ook andere rechtbanken mee gaan in de overwegingen van de rechtbank Midden-Nederland. Maar zoals al gezegd moeten rechters in de basis kijken naar wat voorgaande rechters hebben overwogen. Nu zal dus de vraag zijn hoe een hoge rechter gaat denken over de werkwijze van Midden-Nederland. Volgt deze het principe dat er moet worden uitgegaan van hetgeen in het verleden is overwogen óf is de hoge rechter ook van mening dat de omstandigheden dusdanig anders zijn dat een (standaard) verlaging van de proceskosten gerechtvaardigd is? En wat voor gevolgen gaat dit hebben voor de vergoedingen in de bezwaarfase? Het kan nog wel even duren voordat er nieuwe jurisprudentie ligt over de proceskosten. De uitspraak waar ik naar verwijs is gedaan op 4 september 2023. De tegenpartij heeft dan 4 weken om hoger beroep in te stellen en dat kan dan nog zomaar eens een jaar duren voordat deze zaak op de rol staat. Tot die tijd zullen andere rechtbanken de boot waarschijnlijk afhouden en de oude lijn aanhouden. Dit is zoals in de basis het rechtssysteem werkt.
De enige constante is verandering, misschien ook wel in de jurisprudentie.
| Telefoon: 088-8883000E-mail: info@thorbecke.nlVolg ons via |